Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4166

Datum uitspraak2009-07-28
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers153539/09-132
Statusgepubliceerd


Indicatie

Indien kinderen uit huis zijn geplaatst dient de verzorgende ouder aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) een ouderbijdrage te betalen in het kader van de Wet op de Jeugdzorg. Artikel 72 van de Wet op de Jeugdzorg bepaalt dat indien de bijdrageplichtige ouders gescheiden wonen en er (kort samengevat) door de rechter geen kinderalimentatie is vastgesteld, de ouder de ouderbijdrage verschuldigd is die ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet onmiddellijk voorafgaande aan de aanvang van de zorg recht op kinderbijslag had. In het onderhavige geval is dit de vrouw. Door vaststelling van kinderalimentatie kan de bijdrageplichtige ouder die door het LBIO aangesproken wordt, regres op de andere ouder zoeken. Bij kinderen die uithuisgeplaatst zijn, wordt de behoefte begrensd door de kosten die de verzorgende ouder daadwerkelijk maakt. In het kader van de bepaling van de behoefte van het kind kan van de verzorgende ouder worden gevergd dat zij alle kosten aannemelijk maakt die uitgegeven worden voor het kind. Het bedrag van de kinderbijslag dient geheel ten goede te komen aan het kind en dient dus afgetrokken te worden van het totaal aan gemaakte kosten.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector civiel familie- en jeugdrecht alimentatie/tegenspraak zaak-/rekestnr.: 153539/09-132 beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 juli 2009 in de zaak van: [verzoekster], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. F. Riezebos, kantoorhoudende te Heerhugowaard, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de man, advocaat mr. D. Gahar, kantoorhoudende te Amsterdam. 1 Procedure 1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: - het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 14 januari 2009, ingekomen op 15 januari 2009; - het verweerschrift, met bijlagen, van de man van 10 maart 2009, ingekomen op 11 maart 2009; - de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 9 juni 2009; - de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 10 juni 2009. 1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 juni 2009 in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door mr. F. Riezebos, en mr. D. Gahar. 2 Feiten en omstandigheden 2.1 Partijen hebben een affectieve relatie gehad. 2.2 Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]. De man heeft de minderjarigen niet erkend. 2.3 Bij beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2008 zijn de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken en thans nog voortduurt tot 18 maart 2010. 2.4 Bij beschikking van de kinderrechter van 5 december 2008 is machtiging verleend de minderjarigen uit huis te plaatsen, welke machtiging is verlengd en thans eindigt op 18 september 2009. 3 Verzoek Met als grondslag dat de man als vader is gehouden bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man aan haar een bedrag (hierna ook: kinderbijdrage) van € 170 per maand per kind dient te voldoen met ingang van 1 januari 2009. 4 Verweer De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat hij niet gehouden is een onderhoudsbijdrage te leveren aan de vrouw aangezien de minderjarigen sinds zij uit huis zijn geplaatst niet meer door de vrouw worden onderhouden. Voorts stelt de man geen draagkracht te hebben om een bijdrage te leveren in de kosten van de minderjarigen. 5 Beoordeling 5.1 Indien kinderen uit huis zijn geplaatst dient de verzorgende ouder aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) een ouderbijdrage te betalen in het kader van de Wet op de Jeugdzorg. Artikel 72 van de Wet op de Jeugdzorg bepaalt dat indien de bijdrageplichtige ouders gescheiden wonen en er (kort samengevat) door de rechter geen kinderalimentatie is vastgesteld, de ouder de ouderbijdrage verschuldigd is die ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet onmiddellijk voorafgaande aan de aanvang van de zorg recht op kinderbijslag had. In het onderhavige geval is dit de vrouw. Door vaststelling van kinderalimentatie kan de bijdrageplichtige ouder die door het LBIO aangesproken wordt, regres op de andere ouder zoeken. 5.2 Bij kinderen die uithuisgeplaatst zijn, wordt de behoefte begrensd door de kosten die de verzorgende ouder daadwerkelijk maakt. In het kader van de bepaling van de behoefte van het kind kan van de verzorgende ouder worden gevergd dat zij alle kosten aannemelijk maakt die uitgegeven worden voor het kind. Het bedrag van de kinderbijslag dient geheel ten goede te komen aan het kind en dient dus afgetrokken te worden van het totaal aan gemaakte kosten. 5.3 Allereerst zal de rechtbank beoordelen wat de behoefte van de minderjarigen is. 5.4 Blijkens het overgelegde overzicht met betrekking tot de verschuldigde ouderbijdragen van het LBIO over de maand mei 2009 blijkt dat de vrouw voor de minderjarige [naam minderjarige 1] een ouderbijdrage van € 93,90 per maand verschuldigd is en voor de minderjarige [naam minderjarige 2] € 68,29 per maand. 5.5 Voorts ontvangt de vrouw aan kinderbijslag voor de minderjarige [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum], € 236,77 per kwartaal en voor de minderjarige [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum], € 194,99 per kwartaal. 5.6 Niet betwist is dat de vrouw de kosten van zwemles voor de minderjarigen betaalt van € 51,50 per kind per maand. 5.7 De vrouw stelt dat zij circa € 150- € 200 per kwartaal uitgeeft aan kleding voor de minderjarigen. De man betwist dat de minderjarigen kleding nodig hebben en stelt dat zij genoeg kleding hebben. Nu de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat en zo ja, hoeveel geld zij maandelijks voor kleding voor de minderjarigen uitgeeft, wordt hiermee geen rekening gehouden. 5.8 Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat de kosten voor de minderjarigen die de vrouw voldoet in totaal € 795,57 per kwartaal bedragen (€ 162,19 (ouderbijdrage) en € 103 (zwemles) per maand). Van dit bedrag dient de door de vrouw te ontvangen kinderbijdrage van in totaal € 431,76 per kwartaal te worden afgetrokken. De eigen bijdrage in de kosten van de minderjarigen bedraagt € 363,81 per kwartaal, dus € 121,27 per maand. 5.9 Het uitgangspunt is dat beide ouders dienen bij te dragen in de kosten van de minderjarigen naar rato van hun draagkracht. Allereerst zal de rechtbank de draagkracht van de man beoordelen. draagkracht 5.10 Bij de beoordeling van de draagkracht is de rechtbank uitgegaan van de volgende, aan de dossierstukken en het verhandelde ter zitting ontleende gegevens: - de door de man overgelegde jaaropgaven over 2008 waaruit blijkt dat zijn inkomen € 18.039 bruto per jaar bedraagt; - de fiscale bijtelling inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet van € 1.212 per jaar. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen: - algemene heffingskorting; - arbeidskorting. Voorts worden de volgende niet, of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking genomen: - de huur van € 415; - de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet van € 101; - de premie Zorgverzekeringswet, inclusief premie aanvullende verzekering, na aftrek van zorgtoeslag van € 44, van € 43, waarbij rekening wordt gehouden met het in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag en het verplichte eigen risico; - kosten omgangsregeling van € 75; - de aflossing van de lening bij Primeline van € 16; - de aflossing van een doorlopend krediet ter hoogte van € 100. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat de man waarschijnlijk huurtoeslag ontvangt. De man heeft dit betwist. Gelet op het inkomen van de man en de hoogte van de huur gaat de rechtbank ervan uit de man recht heeft op een huurtoeslag van € 142 per maand. Hiermee zal rekening worden gehouden. De rechtbank houdt tevens rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60. 5.11 Op grond van voormelde financiële gegevens wordt de man niet in staat geacht enige onderhoudsbijdrage te betalen. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen. 5.12 De vrouw heeft verzocht een getrapte beschikking te geven waarin een door de man te betalen bijdrage wordt vastgesteld voor de duur van de uithuisplaatsing van de minderjarigen en vanaf het moment dat de minderjarigen weer bij de vrouw wonen. De man heeft daartegen verweer gevoerd. Daargelaten dat de terugplaatsing van de minderjarigen bij de vrouw een onzekere toekomstige gebeurtenis is, zal het verzoek worden afgewezen nu de man geen draagkracht heeft. 6 Beslissing De rechtbank: Wijst af het verzoek van de vrouw. Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. H. van Kamperdijk, griffier, op 28 juli 2009. Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.